De alleskunner Peter te Bos

Foto: Willem Jongeneelen

Na zijn opleiding aan de Rietveld Academie rolde Peter te Bos toevallig als zanger in de rockband van zijn zwager, gitarist John Cameron. Sinds 1984 lopen de carrières van de rockzanger/tekstschrijver synchroon aan die van de grafisch ontwerper: met Claw Boys Claw bracht hij onlangs de indrukwekkende ontwerpstudio in Amsterdam schoot hij menig poster, cd-hoes, boekcover en beeldmerk de wereld in.

“Hé! Wat mot je?” Na exact op het afgesproken tijdstip aangebeld te hebben bij ontwerpstudio Twizter Desigers aan de Herengracht gaat er twee hoog een raam open. Te Bos buldert en kijkt chagrijnig naar beneden. Het blijkt spel. Na vijf seconden lacht hij zijn tanden bloot en zegt hij eraan te komen. De studio die hij deelt met Wouter van der Struijs ziet er opvallend geordend uit. Kasten vol met boeken en naslagwerken, laden vol met wat hij aan ontwerpen maakte de laatste dertig jaar. “We gaan het natuurlijk wel veel over die mooie nieuwe plaat van Claw Boys Claw hebben, want dat moet wel het hoofdbestanddeel worden van jouw stuk. Ik ben er momenteel vol van. Dat verdient de plaat ook.”

Ontwikkeling

Natuurlijk gaan we het ook over Claw Boys Claw hebben. Met een sterk bakje koffie, waarin het lepeltje net niet spontaan rechtop blijft staan, begin ik over de indrukwekkende ontwikkeling die de band na al die jaren nog steeds doormaakt. Te Bos: “Ontwikkeling. Raar woord. Dat gebruiken journalisten vaak in recensies. Net als de zinnen ‘John speelt beter gitaar dan ooit tevoren’ en ‘Peter wordt nu echt een zanger’. En dan mag ik weer reageren met ‘Een Sinatra zal ik nooit worden, maar ik ben blij dat ik niet zo zing als René Froger’. Ontwikkeling is je enige bestaansrecht als artiest. Als nieuwe liedjes niet een ander plan in zich zouden dragen, stopt de band meteen. Er is altijd verschuiving. Daarom blijft het fris. Er zat vierenhalf jaar tussen Hammer, de vorige plaat, en deze. Dat komt niet alleen omdat we er veel leuke dingen naast doen. Het kost ook tijd om de erfenissen van Hammer af te schudden. Liedjes bedenken en ontwerpen hebben veel met elkaar te maken. Je begint met een schone lei, altijd weer. Een tweede versie maken van een geslaagd nummer, daar doen we niet aan. We kiezen nooit voor de gemakkelijkste weg. Het valt altijd zo in elkaar dat het anders is. Dat er evolutie in zit. Dat is een grote noodzaak. Dat moet. Jezelf herhalen is zinloos.”

Gêne

Muziek maken en ontwerpen zijn volgens Peter te Bos twee uitersten van elkaar. “Het één is extravert, het ander introvert. Het één is volledig vrij het eigen ding, het ander is vaak bestemd voor opdrachtgevers. Zoals ik op een podium tekeer mag gaan, zo wil ik me niet naar opdrachtgevers gedragen. Toch is ontwerpen ook een vak waarin je geen gêne mag hebben. Je mag wel twijfelen, maar het mag niet ontstaan uit een gevoel dat je iets niet mag zeggen of doen. Gêne moet weg, naar een lager plan. Zoals ik ook alles moet kunnen zingen wat ik wil.” Uiteindelijk leidt dat in beide disciplines tot een prachtige eigen handtekening. In de muziek wordt die samen gezet met gitarist John Cameron. En ondanks die constante evolutie blijven daar kenmerkende muzikale voorliefdes in terug te horen, die mede die handtekening bepalen. Zoals dat beetje psychedelica, die effectenpedalen van de gitarist en dat relativerende vermogen gekoppeld aan humor van de zanger/tekstschrijver. “Ik heb mazzel dat John in Claw Boys Claw zit. We kunnen goed met elkaar opschieten en zitten vaak op één lijn. We luisteren naar elkaar en trekken ons aan elkaar op. De evolutie van de band is tevens toe te schrijven aan bassist Marcus Bruystens, die er sinds de comeback in 2007 bij is en werkelijk alles kan spelen, en drummer Jeroen Kleijn, simpelweg de beste drummer van Nederland. Hij speelt anders dan zijn voorgangers. Ook dat biedt andere mogelijkheden, waardoor je kunt groeien. Je groeit samen naar een vorm toe. Je maakt geen muziek met een eindpunt. Er is een basis waarop de band kan drijven en nog heel lang kan blijven bestaan. Als de gezondheid het toelaat, om maar eens een cliché uit de kast te trekken.”

Nick Cave

Te Bos vertelt een enorme bewondering te hebben voor Nick Cave. “Ik volg hem al sinds The Birthday Party. Hij hanteert het vak songschrijven als een 9 tot 5-job. Als arbeid. Hij zal echter nooit een muzikant zeggen hoe die zijn songs moet spelen, lijkt mij. Bij ons moet ook alles organisch ontstaan. Ik zag Cave vorig jaar optreden in de gigantische Ziggo Dome. Met songs van de laatste plaat, toch geen gemakkelijke shit. Het was ge-wel-dig! Wat een performer.

Ontzettend knap. Zoals hij werkt, dat houdt muziek maken spannend. Ik zag laatst ook Justin Timberlake optreden bij de Super Bowl. Ook knap hoor, maar wat ben ik blij dat wij niet zulke muziek maken. Niet iedereen snapt wat wij met Claw Boys Claw doen. Zo is er op onze plaat altijd wel een gierende gitaarsolo die een minuut duurt. Vinden we leuk. Daar heeft John patent op. Die in Red Letter speelde hij weer in één keer in.” Het nieuwe album bevat meerdere kleuren en emoties. Er valt stevig op te rocken, heerlijk op weg te zweven en op een ander moment even stil bij na te denken. In de laatste categorie valt het prachtige liedje Polly Maggoo, gebaseerd op het leven van het fotomodel in de satirische arthouse film Who Are You, Polly Maggoo? van regisseur William Klein uit 1966. “Onze platen gaan nooit één kant op. Het leven is ook niet helemaal zwart of helemaal wit.”

William Kentridge

De albumtitel It’s Not Me, The Horse Is Not Me bevat de toevoeging Part 1. Dat schreeuwt dus om een Part 2. Te Bos lacht. “Het is altijd goed om dat er aan toe te voegen. Het is onze stok achter de deur. De toevoeging zet mensen aan het denken. Maar inderdaad, we hebben nog veel materiaal liggen, dus waarom niet?” De albumtitel op zich is ook al interessant. Dat blijkt een verbastering te zijn van de visuele performance I Am Not Me, The Horse Is Not Mine van de Zuid-Afrikaanse beeldend kunstenaar William Kentridge. “Ik ben een enorme fan van hem. Hij is bijzonder veelzijdig. Ik vraag me af hoe lang het nog moet duren voor het Stedelijk Museum Amsterdam een overzichtstentoonstelling van hem inricht. Hij creëert prachtige zaken met houtskool, maakt sculpturen, prints, schilderijen, animatiefilms. Al zijn kanten spreken mij aan. Dat werk is geëngageerd en draagt een Dadaïstisch gevoel in zich. Je kunt er niet meteen de vingers opleggen. Er zit gekheid in. Dat zit ook in onze laatste plaat. Niet alleen in de verbastering van die titel. Ik houd van zinnen als ‘Ja, ik ben het er niet mee eens’ en ‘Ik was er wel, maar ook niet’. Dat past ook bij het huidige politieke tijdperk. Niet dat we nu plots heel politiek geëngageerd zijn, maar het verdraaien van feiten is wel iets typerends voor de tijd waarin we nu leven.”

Gelukzalig gevoel

De liedjes die Peter en John samen maken, ontstaan organisch. Bijna spelenderwijs. “Hij speelt, ik brabbel en de zanglijn dient zich in klanken aan. Op die klanken baseer ik de teksten. Alsof ik schets aan een ontwerp. Het is met niets beginnen. Ik ontvang geen cadeaus die vanuit het niets uit de hemel komen vallen. Het is arbeid. En er is vooraf geen concept. Ik denk dat concepten vaak achteraf bedacht worden. Na afloop komt het tezamen. Het kost tijd voor er iets ontstaat. Pas achteraf bedenk je waar het in grote lijnen over zou kunnen gaan. Dan wordt het alsnog een eenheid, die terugvalt op een titel die je wellicht vijf minuten vooraf bedacht hebt. Dan realiseer je je: het zijn geen losse flodders die aan elkaar worden gebreid. Dat verschaft een gelukzalig gevoel. Dat heb ik ook als dat bij het ontwerpen na veel gedane arbeid uiteindelijk gebeurt. Daar ontstaat de kick. Ik zou het saai vinden als het idee me zomaar al rijdend op de fiets zou komen aanwaaien.”

Total Design

Te Bos is dit jaar veertig jaar actief als kunstenaar. Op zijn zeventiende kreeg hij bij Decora in Alkmaar al de kans om met de hand grote billboards te schilderen, voor aan de gevel bij bioscopen. Dat deed hem besluiten een avondopleiding grafisch ontwerpen te gaan volgen, in Amsterdam-Zuid. In het begin van de jaren zeventig wordt hij als werktekenaar bij het toonaangevende Total Design aangenomen. Te Bos wordt door Anthon Beeke gevraagd om het team Beeke te versterken en gaat en passant naar de Rietveld Academie, al zet hij het afstuderen daar nog even in de ijskast. Te Bos bezat een rock-‘n-rollmentaliteit en maakt tijdens afwijkende werktijden als assistent van Beeke prachtige affiches voor toneelgroep Globe en Het Holland Festival.

Later doet hij ook de vormgeving voor het succesvolle fotoboek Amsterdam van Ed van der Elsken. In Londen komt hij bij het dan al legendarische Pentagram Design tijdelijk in de wereld van het corporate design terecht en geniet hij van het uitgaansleven in de tijd dat daar de muziek van het label 2 Tone opkomt. Eenmaal terug in Amsterdam studeert hij in de zomer van 1981 alsnog af aan de Rietveld Academie en richt hij met beeldend kunstenaar Alexander Schabracq Galerie Sponz op, in de Nieuwmarktbuurt. Tijdens een door Sponz georganiseerde kunstveiling treedt Te Bos in 1982 op met de band Combola. De groep wordt later omgedoopt tot Claw Boys Claw. Zowel zijn muziek als zijn ontwerpen bezitten een dadaïstische visie en een hoge dosis tegendraadsheid. “Ik heb altijd hard gewerkt en veel verschillende dingen gedaan. Nu moet ik efficiënter met mijn krachten omgaan.

Vroeger werkte ik weleens hele nachten door. Nu worden de beste ideeën geboren in de ochtend. Dan word ik wakker met een ratelende hersenkwab. Dan ben ik één seconde in de ruimte en ‘bam!’, alles slaat toe. Tijd voor koffie, yoghurt en werken. De uren tussen 5.00 en 11.00 uur zijn voor tekstschrijven en ontwerpen het beste voor mij. Na het avondeten is het over. Dan komt er vaak geen zak meer. Dan wil ik een goede film zien of naar een bandje gaan kijken.”

BOEM!

Dat ontwerpen geschiedt bij Peter te Bos steeds opnieuw vanaf een blanco papier. Met de hand, voordat hij dat naar digitaal omzet. “Ontwerpen is steeds opnieuw alles verplaatsen, alles op zijn kop zetten. Zo hoort het ook. Aanzetten maken tot. Het proces is geduldig, maar ook geweldig. Het kan soms frustrerend zijn, maar alleen zo kom je erachter wat je wilt zien. Subtiliteit staat niet hoog in mijn vaandel. Logo’s moeten spreken. Ze moeten zowel werken als ze vijf millimeter of twintig meter groot zijn. Ze moeten de uitstraling hebben dat ze op je af komen om je op te vreten. Ik ben altijd een ‘Boem!’-ontwerper geweest. Ik ben fors en dat is tot in mijn persoonlijkheid en werk doorgedrongen.” Van 1993 tot en met 2016 bepaalt Te Bos het beeldmerk van het Lowlands Festival. Hij ontwerpt het logo, de posters en alle andere grafische en visuele uitingen, variërend van de polsbandjes, drankmuntjes, wegbewijzering, merchandise, website en de aankleding op het terrein. Wie kent niet de vijf schoorstenen die de bezoekers verwelkomen bij de ingang? “Mascotte Rapid Razor Bob is een heel eigen leven gaan leiden en bij diverse bezoekers als tatoeage op het lijf terecht gekomen. De logo’s kregen namen. Ik ben voor Lowlands begonnen met dat maantje. Dat werd Low Volta, toen ik dat van een stekker voorzag.

Dat eerste logo van Lowlands was succesvol, dus waarom dat na een tijdje toch veranderen? Eric van Eerdenburg, de festivalbaas, en ik waren het daar helemaal over eens: omdat wij en het festival zo in elkaar zitten. Dus start je opnieuw. Het begon met dat petje.

Later kwam daar dat scheermesje onder terecht. Dat mesje staat voor edginess. Ik vind het leuk om de knuppel in het hoenderhok te gooien en dat scheermesje heeft goed gewerkt. Met dat beeld ga je verder en dan is er ineens dat hartje in het midden van dat scheermesje. Twee in contrast staande dingen, dat werkte goed. Ze zijn door de tijd bij elkaar gekomen. Door die beeltenissen een naam te geven, zoals Rapid Razor Bob aan dat androgyne figuur, sloegen we een brug tussen publiek en pers. Sinds vorig jaar heeft Lowlands een andere vormgever. Dat is in goed overleg gegaan. De opdrachtgever is de keizer, ik de koning. De keizer wilde een andere kant op, omdat het festival de laatste jaren sterk veranderd was. Maar ik zou liegen als de koning die veranderingen niet graag had willen blijven meemaken.”

Urban Dance Squad

Peter te Bos is veel vaker in het dagelijkse leven van mensen aanwezig dan verwacht. Het nadeel van vormgevers is dat het vaak onbekend blijft wat ze maken. Het werk van Te Bos siert bestsellers van schrijvers als Stephen King, Dan Brown (in samenwerking met Wouter van der Struijs) en John Le Carré, maar niet altijd verloopt het werken voor opdrachtgevers even gemakkelijk. Als het ontwerp ‘plat gedebatteerd’ is, hanteert Te Bos vaak het pseudoniem Pierre Dubieux. Als ontwerper van platenhoezen was vaak de naam Pete Teboskins te lezen en voor leuk onbetaald werk hanteerde hij regelmatig het pseudoniem Piereke van ’t Struikgewas. Gevoel voor humor en relativeringsvermogen zijn hem niet vreemd. De omvang van het oeuvre van Te Bos als vormgever is inmiddels net zo indrukwekkend als de kwaliteit ervan. Een van de pronkstukken is het tot op de dag van vandaag als krachtig ervaren logo van de popgroep Urban Dance Squad. “De band wist niet wat er op de hoes van het debuutalbum moest komen. Ik had veel overleg met Michel Schoots, de drummer destijds. Het idee ontstond om een badgeachtig iets te maken. Puur grafisch beeld. Dat heeft ontzettend goed gewerkt. Dat is achteraf natuurlijk gemakkelijk te verklaren. In de ontwerpfase ligt dat anders. Een lucky shot zou ik het niet willen noemen, maar het heeft wel meegezeten. Het logo stond inderdaad als een huis. Wist je dat het later zelfs gebruikt is om op de zijkant van politieauto’s te plakken in een Zuid-Amerikaans land? Zoiets kun je vooraf onmogelijk bedenken.”

Imperfection

Of het nu ontwerpen of muziek maken is, een van de lijfspreuken voor het werk van Te Bos is: leave some space for imperfection. “Redeneer niet alles helemaal dood. Laat je persoonlijke aanpak toe. Doe het op jouw manier. Dat is  de drijfveer. Vanuit niets beginnen te bouwen, bouwen en bouwen. De ideeën wegleggen om ze later op te halen, weer weg te leggen om ze daarna opnieuw tegen het licht te houden. Zonder vooraf te weten waar het heen gaat. Dat geldt voor ontwerpen, maar ook een goede song schrijf je niet door een fles Jack Daniels achterover te slaan. Het gaat op de Cave-manier. John en ik beginnen alleen om half tien ’s ochtends. Het blijft gek dat je vanuit een gitaargeluid begint en dat alles later bij elkaar komt en een balletje wordt. Dat kun je niet pinpointen en heeft niets te maken met de krentenbol die je die ochtend at. Het draait bij Claw Boys Claw niet om de kwantiteit. We hebben nooit een vooropgezet plan gehad of een marketingstrategie gevolgd. Maar naast een waanzinnige liveband zijn we ook een heel goede studioband geworden. En er kwamen per ongeluk mooie dingen op onze weg. Je denkt toch niet dat we destijds opgericht zijn om ooit een Marlboro Flashback Tour met songs van Iggy & The Stooges te gaan doen? Zoiets komt langs. De mogelijkheid diende zich aan, het voelde als een maatpak en dat trek je dan aan.” Peter te Bos mag dan 67 jaar zijn, er schuilt nog altijd een kwajongen in hem. Zo’n straatschoffie dat veel kattenkwaad uithaalt, maar waar niemand boos op kan worden. Hij verandert in een beest als hij het podium opstapt. “Zelden gaat het te ver. Het ergste wat ik deed was een bierglas volpissen om dat vervolgens bij onze toenmalige bassist Arno Kooy op het podium te zetten. Tijdens het optreden zagen we hem dat leegdrinken. Achteraf vroeg ik hem of het lekker was. Dat was niet zo. Hij vond het maar lauw.”

Geraadpleegde bron: Peter te Bos, deel 43 in de reeks Roots over de wortels van de Nederlandse grafische ontwerpcultuur. (Jeroen van Erp 2017, ISBN: 978-94-92172-14-3)